słownik litewsko - niderlandzki

lietuvių kalba - Nederlands, Vlaams

kalnas po niderlandzku:

1. heuvel heuvel


Ik liep de heuvel op.
Enkele mensen dromen van een eigen huis boven op een heuvel.
Van een afstand gezien, lijkt de heuvel op een olifant.
Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener.
Ze begonnen de heuvel te beklimmen.
Mijn huis staat op een heuvel.
De heuvel was helemaal bedekt met sneeuw.
De heuvel geeft een goed uitzicht.

2. berg berg


Hoe hoog is die berg?
Mijn oom bezit een berg geld.
Wat is de hoogste berg van Noord-Amerika?
De straat kronkelde de berg op.
De berg Fuji ziet er mooi uit bij zonsondergang.
De berg heeft een muis gebaard.
Het hotel staat op een berg.
De berg is bedekt met sneeuw.
Hij beklom de berg om nooit meer terug te komen.
Er zijn twee sleepliften waarmee je op de top van deze berg kan komen, een ankerlift en een pannenkoeklift.
Er is een nieuwe tunnel door de berg aangelegd.
Bekijk deze hoge berg.
Doorboort een druppel de granieten berg?
Laten we die berg beklimmen om het te zien.
De zon is ondergegaan achter een berg.