słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

podróżować po niderlandzku:

1. reizen reizen


Ik hou van reizen.
Zij hebben zin via Amerika naar China en terug om te reizen
Door de ruimte reizen is niet langer een droom.
Naar welke plaatsen zoudt ge willen reizen? Hoe? Waarom?
Je mag reizen waarheen je wilt.
Reizen is vandaag de dag gemakkelijk.
Stel u voor dat iedereen Esperanto kent; hoe zou dat internationale reizen vergemakkelijken?
Hij houdt van reizen. Ik houd er ook van.
Uiteindelijk heeft hij zijn plan om naar Thailand te reizen doorgezet.
We kunnen reizen door de tijd. En we doen dat met de ongelooflijke snelheid van een seconde per seconde.
Om een mens te kennen is het genoeg een week met hem te reizen.
Vroeger waren de mensen gewend te voet te reizen.
Ik maak verre reizen, zie vreemde landen, doe dingen die ik nooit eerder deed.
Reizen naar nieuwe plaatsen is interessant en kan moeilijk zijn. Esperanto maakt ook dat gemakkelijk.
De wereld is een boek, zij die niet reizen lezen enkel de eerste bladzijde.

Niderlandzkie słowo "podróżować" (reizen) występuje w zestawach:

500 czasowników po niderlandzku 351 - 400
11/2 Kan ik 'nee' zeggen?
Reizen en de weg vragen
Czasowniki i odmiana
czasowniki pl - nd