słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

przekonać po niderlandzku:

1. overtuigen overtuigen


ik moet je overtuigen
Ik kon mijn vader ervan overtuigen dat ik een nieuwe fiets nodig had. Overtuig, overtuigt, overtuigen; overtuigde, overtuigden. Heb overtuigd
We probeerden hem te overtuigen.
Ik had tijd nodig om haar te overtuigen.
Het was niet makkelijk om hem te overtuigen.

Niderlandzkie słowo "przekonać" (overtuigen) występuje w zestawach:

scheidbare werkwoorden