słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

wymieniać po niderlandzku:

1. ruilen ruilen



2. wisselen


van plaats wisselen
Alvorens ergens naartoe te gaan zouden we wat geld moeten wisselen.

3. uitwisseling



4. Verwisselen



5. noemen


Ze noemen me Bob.
We willen onze dochter Inge noemen.
Ik heb verschrikkelijke haast... om redenen die ik niet kan noemen, antwoordde Dima de vrouw. "Laat me alstublieft gewoon dat pak daar passen."
Hij hield zich niet in om u een stomkop te noemen.

Niderlandzkie słowo "wymieniać" (noemen) występuje w zestawach:

Dutch 26.04.22