My lesson

 0    78 fiszek    kamilpiasecki9
ściągnij mp3 drukuj graj sprawdź się
 
Pytanie Odpowiedź
De schepen
De schepen liggen in de haven.
rozpocznij naukę
the ships
The ships are in the port.
De smeden
De smeden maken metalen voorwerpen.
rozpocznij naukę
the blacksmiths
The blacksmiths make metal objects.
De leden
De leden van de groep helpen elkaar.
rozpocznij naukę
the members
The members of the group help each other.
Het ooglid
Mijn ooglid doet pijn als ik knipper.
rozpocznij naukę
the eyelid
My eyelid hurts when I blink.
De wegen
De wegen zijn glad in de winter.
rozpocznij naukę
the roads
The roads are slippery in winter.
De glazen
De glazen staan op de toonbank.
rozpocznij naukę
the glasses
The glasses are on the counter.
Ik houd een koffie vast. Kan je dit kopje vasthouden?
Ik houd een koffie vast. Kan je dit kopje vasthouden?
rozpocznij naukę
I'm holding a coffee. Can you hold this cup?
I'm holding a coffee. Can you hold this cup?
Er is altijd iets anders te doen
Er is altijd iets anders te doen op zaterdag.
rozpocznij naukę
There is always something else to do
There is always something else to do on Saturday.
Ik heb altijd iets anders te doen
Ik heb altijd iets anders te doen na het werk.
rozpocznij naukę
I always have something else to do
I always have something else to do after work.
Fitnessen
Ik ga fitnessen in de sportschool.
rozpocznij naukę
to work out
I go work out at the gym.
Ik heb gewerkt
Ik heb gewerkt tot zes uur.
rozpocznij naukę
I have worked
I have worked until six o'clock.
Bezet
Het toilet is bezet.
rozpocznij naukę
occupied
The toilet is occupied.
Beschikbaar
Is deze stoel nog beschikbaar?
rozpocznij naukę
available
Is this chair still available?
Ik denk dat dat oké is
Ik denk dat dat oké is voor jou.
rozpocznij naukę
I think that's okay
I think that's okay for you.
Ik heb 2 personen die Frans spreken.
Ik heb 2 personen die Frans spreken in mijn klas.
rozpocznij naukę
I have 2 people who speak French.
I have 2 people who speak French in my class.
Ik weet hoe het werkt.
Ik weet hoe het werkt met deze machine.
rozpocznij naukę
I know how it works.
I know how it works with this machine.
Het kind
Het kind speelt met een bal.
rozpocznij naukę
the child
The child is playing with a ball.
De tiener
De tiener leest een boek op de bank.
rozpocznij naukę
the teenager
The teenager is reading a book on the couch.
De volwassene
De volwassene koopt groenten op de markt.
rozpocznij naukę
the adult
The adult buys vegetables at the market.
Dat is geen probleem
No problem at all.
Nee hoor
rozpocznij naukę
That is not a problem
dat is geen probleem.
De hoofdtaal
De hoofdtaal op school is Nederlands.
rozpocznij naukę
the main language
The main language at school is Dutch.
De peuter
De peuter slaapt in zijn bedje.
rozpocznij naukę
the toddler
The toddler sleeps in his little bed.
Ik speelde
Ik speelde voetbal met mijn vrienden.
rozpocznij naukę
I played
I played football with my friends.
Boeren
Na het drinken moest hij boeren.
rozpocznij naukę
to burp
He had to burp after drinking.
Boerenkool
We eten stamppot met boerenkool.
rozpocznij naukę
kale
We eat mashed potatoes with kale.
Slagroom
Ik wil slagroom op mijn gebak.
rozpocznij naukę
whipped cream
I want whipped cream on my pastry.
Ik vind het fijn in België
Ik vind het fijn in België in de lente.
rozpocznij naukę
I like it in Belgium
I like it in Belgium in the spring.
Cadeau
Ik koop een cadeau voor mijn moeder.
rozpocznij naukę
gift
I buy a gift for my mother.
Geschenk
Het geschenk ligt onder de kerstboom.
rozpocznij naukę
gift
The gift is under the Christmas tree.
Om 17 uur gaan wij weer naar huis
Om 17 uur gaan wij weer naar huis na het werk.
rozpocznij naukę
At 5 p.m. we go home again
At 5 p.m. we go home again after work.
Opslaan
Vergeet niet je bestand op te slaan.
rozpocznij naukę
to save
Don't forget to save your file.
Bijten
De hond wil niet bijten.
rozpocznij naukę
to bite
The dog doesn't want to bite.
Blijven
Wij blijven tot morgen.
rozpocznij naukę
to stay
We are staying until tomorrow.
Kijken
Ik kijk naar een film met mijn broer.
rozpocznij naukę
to look/watch
I'm watching a movie with my brother.
Krijgen
Ik krijg een cadeau voor mijn verjaardag.
rozpocznij naukę
to receive
I receive a gift for my birthday.
Dit is raar
This is weird
Dit is raar
rozpocznij naukę
This is weird
but also funny.
maar ook grappig.
Nat
Mijn jas is nat van de regen.
rozpocznij naukę
wet
My coat is wet from the rain.
Ocharm(e) Jan!
Poor Jan
Ocharm Jan
rozpocznij naukę
Poor Jan!
he is sick again.
hij is weer ziek.
Het vriesvak
Het ijs ligt in het vriesvak.
rozpocznij naukę
the freezer (in fridge)
The ice cream is in the freezer compartment.
De diepvriezer
De diepvriezer staat in de garage.
rozpocznij naukę
the freezer (standalone)
The freezer is in the garage.
Schaduw
De boom geeft veel schaduw.
rozpocznij naukę
shadow
The tree gives a lot of shade.
Dat hangt ervan af
Gaan we naar buiten? Dat hangt ervan af.
rozpocznij naukę
That depends
Are we going outside? That depends.
Verslaafd
Hij is verslaafd aan suiker.
rozpocznij naukę
addicted
He is addicted to sugar.
Toen ik jong was
When I was young
Toen ik jong was
rozpocznij naukę
When I was young
I played outside a lot.
speelde ik veel buiten.
Wegnemen
Je mag het boek niet wegnemen.
rozpocznij naukę
to take away
You may not take the book away.
Opstijgen
Het vliegtuig gaat opstijgen.
rozpocznij naukę
to take off
The plane is going to take off.
Landen
Het vliegtuig landt om 16 uur.
rozpocznij naukę
to land
The plane lands at 4 p.m.
De koning
De koning woont in een groot paleis.
rozpocznij naukę
the king
The king lives in a big palace.
De koningin
De koningin draagt een mooie kroon.
rozpocznij naukę
the queen
The queen wears a beautiful crown.
Danilo is bij opa en oma
Danilo is bij opa en oma vandaag.
rozpocznij naukę
Danilo is at grandma and grandpa’s
Danilo is at grandma and grandpa’s today.
Nu kan ik leren! Mijn broer is niet thuis.
Nu kan ik leren! Mijn broer is niet thuis.
rozpocznij naukę
Now I can study! My brother is not home.
Now I can study! My brother is not home.
Zij zit met haar neus in de boeken
Zij zit met haar neus in de boeken voor het examen.
rozpocznij naukę
She has her nose in the books
She has her nose in the books for the exam.
Inburger
Ik volg een inburgercursus in Antwerpen.
rozpocznij naukę
integration (as immigrant)
I follow an integration course in Antwerp.
Kroonprinses
De kroonprinses is de dochter van de koning.
rozpocznij naukę
crown princess
The crown princess is the daughter of the king.
Kroon
De koning draagt een gouden kroon.
rozpocznij naukę
crown
The king wears a golden crown.
De oplossing
We zoeken een oplossing voor het probleem.
rozpocznij naukę
the solution
We are looking for a solution to the problem.
Het liedje
Ik luister graag naar dit liedje.
rozpocznij naukę
the song
I like listening to this song.
De grap
Dat was een grappige grap.
rozpocznij naukę
the joke
That was a funny joke.
Het idee
Dat is een goed idee!
rozpocznij naukę
the idea
That is a good idea!
De fout
Ik maakte een fout in de oefening.
rozpocznij naukę
the mistake
I made a mistake in the exercise.
De gewoonte
Elke dag wandelen is een goede gewoonte.
rozpocznij naukę
the habit
Walking every day is a good habit.
De afspraak
Ik heb een afspraak bij de dokter.
rozpocznij naukę
the appointment
I have an appointment at the doctor.
Het bezoek
We krijgen bezoek van vrienden.
rozpocznij naukę
the visit
We’re having friends over.
Het gezicht
Hij heeft een vriendelijk gezicht.
rozpocznij naukę
the face
He has a friendly face.
Het lichaam
Bewegen is goed voor je lichaam.
rozpocznij naukę
the body
Exercise is good for your body.
De rug
Mijn rug doet pijn.
rozpocznij naukę
the back
My back hurts.
De gezondheid
Gezondheid is belangrijk.
rozpocznij naukę
the health
Health is important.
Het ongeluk
Hij had een klein ongeluk met de fiets.
rozpocznij naukę
the accident
He had a small accident with the bike.
Het pakje
Er is een pakje voor jou aangekomen.
rozpocznij naukę
the package
A package has arrived for you.
De doos
De doos is leeg.
rozpocznij naukę
the box
The box is empty.
Het plafond
Er hangt een lamp aan het plafond.
rozpocznij naukę
the ceiling
A lamp is hanging from the ceiling.
De vloer
The floor is wet
De vloer is nat
rozpocznij naukę
the floor
be careful!
pas op!
Het bureau
Mijn laptop ligt op het bureau.
rozpocznij naukę
the desk
My laptop is on the desk.
De spiegel
Ik kijk in de spiegel.
rozpocznij naukę
the mirror
I look in the mirror.
De zin
Deze zin is makkelijk te begrijpen.
rozpocznij naukę
the sentence
This sentence is easy to understand.
Het punt
Dat is een goed punt.
rozpocznij naukę
the point
That is a good point.
De vraag
Mag ik een vraag stellen?
rozpocznij naukę
the question
May I ask a question?
Het antwoord
We weten het antwoord nog niet.
rozpocznij naukę
the answer
We don't know the answer yet.

Musisz się zalogować, by móc napisać komentarz.