1. geven
Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?
Koeien geven melk.
Als ik het alfabet een nieuwe volgorde kon geven, zou ik de letters U en I naast elkaar zetten.
Te veel kaderleden geven tegenwoordig geld uit dat ze niet verdiend hebben, om dingen te kopen die ze niet nodig hebben, om indruk te maken op mensen die ze niet eens graag zien.
Ik had nooit begrepen waarvoor de eeuwigheid nuttig kon zijn. Ze is nuttig om ons de kans te geven Duits te leren.
Jij en ik weten natuurlijk wel beter dan dat je verkouden zou worden door zonder jas naar buiten te gaan, maar je zult ze de kost moeten geven die denken dat dat wel zo is.
Het enige in de wereld waarvan men nooit te veel kan krijgen of geven, is liefde.
Voorbeelden geven is niet een manier om iets aan te leren, maar de enige manier.
Op een dag, toen ze bij die bron was, kwam een arme vrouw naar haar, en vroeg haar om haar te drinken te geven.
Een ongeduldige bestuurder stak de kruising over zonder acht te geven aan het rode stoplicht.
Dat u zo'n end niet meer kan lopen is toch niks om u voor te schamen?! Je zal ze de kost moeten geven die op uw leeftijd überhaupt niet meer kunnen lopen.
Omdat we van jullie houden, zijn we Tatoeba aan het updaten om jullie een betere gebruikerservaring te geven. Zien jullie wel? We houden van jullie, hè?
De prins vond, dat een dergelijke bekwaamheid meer waard was dan om het even wat men als bruidsschat zou kunnen geven aan een meisje. Hij bracht ze naar het paleis van zijn vader, de koning, waar ze met hem trouwde.
Ik had de bloemen geen water hoeven geven. Ik was er maar net klaar mee, of het begon te regenen.
We geven geen kortingen, zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"