1. voortdurend
Door mijn mond te openen op het verkeerde moment bracht ik voortdurend mijzelf en mijn vrienden in verlegenheid.
Ik ben voortdurend aan het studeren.
Hij lacht voortdurend.
Ik mis je voortdurend.
Het was een prachtige zomer en de hemel was voortdurend blauw.
De toekomst van onze onderneming is in gevaar. De laatste jaren hebben we voortdurend verlies geleden.
Ik ben uw voortdurend geklaag moe.
Maag en voet redetwisten voortdurend over wie de sterkste is.
Hij klaagt voortdurend over dit of dat.