słownik łacińsko - niderlandzki

latine - Nederlands, Vlaams

flos po niderlandzku:

1. bloem bloem


Deze bloem ruikt lekker.
Als je aandringt om iets mee te brengen, neem a.u.b. enkel een bloem mee.
Ze maken bloem door tarwe te malen.
Bloem wordt omgezet in brood.
Ik wou haar of een bloem kopen, of wat snoep.
De moeder kneedde deeg uit bloem.
Zij heeft een bloem in haar hand.
Ze nam een bloem uit de vaas en gaf ze aan mij.
We moeten de bloem water geven.
Jij bent de allermooiste bloem in mijn leven.
Hij kocht veel bloem en olie.
Een roos is een bloem, en een duif is een vogel.
Aan welke bloem rook ze?
Bijen vliegen van bloem tot bloem.
Ongeveer twee miljoen pond bloem wordt jaarlijks uitgevoerd.