słownik norwesko - niderlandzki

Norsk - Nederlands, Vlaams

gutt po niderlandzku:

1. jongen jongen


Anders dan vogels, die hun jongen voeden en beschermen, verlaten vissen hun kroost.
Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?
De jongen zweeg.
De moedige brandweerman redde een jongen uit het brandende huis.
Ik ben te oud om nog met insecten te spelen, zei de jongen.
In haar twintig eerste levensjaren werd ze dikwijls voor een jongen gehouden.
Dit is de jongen die je horloge heeft gevonden.
Als die jongen niet dood was gegaan in het verkeersongeval, was hij nu een student geweest.
Walvissen zijn zoogdieren. Anders gezegd, ze voeden hun jongen met melk.
Zijt ge al verliefd geweest op een jongen?
Ik zag de jongen met bruine schoenen.
De leerkracht liet de jongen naar huis gaan.
De jongen deed zijn sportschoenen aan en liep naar buiten.
Volgens wat zij zeggen kan die jongen heel goed zingen.
Toen ik een kleine jongen was ging ik vaak samen met mijn broer vissen aan de rivier.