słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

hodować po niderlandzku:

1. ras ras



2. gegroeid gegroeid


Is het ijs 15 centimeter gegroeid in één nacht? Dat lijkt me sterk!
De Japanse economie is vorig jaar met 4 % gegroeid.

Niderlandzkie słowo "hodować" (gegroeid) występuje w zestawach:

przyroda- natuur

3. fokken fokken



4. kweken kweken


Ze kweken bloemen in de tuin.
Ze willen de voedselproductie vergroten door nieuwe rijstvariëteiten te kweken.

Niderlandzkie słowo "hodować" (kweken) występuje w zestawach:

test 1 (2sem)