1. gerucht
Het gerucht over haar dood bleek niet waar te zijn.
Het gerucht bleek vals te zijn.
Er doet een gerucht de ronde, dat de firma bijna failliet is.
Ik denk dat dat gerucht waar is.
Het bleek dat dit gerucht noch kop noch staart had.
Voor zover ik weet is dat gerucht niet waar.