słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

rozwód po niderlandzku:

1. scheiden scheiden


/ scheid/ scheidde(n)/ h.z. gescheiden
Ik zou liever scheiden.

Niderlandzkie słowo "rozwód" (scheiden) występuje w zestawach:

Fiszka już trzecia w tym roku

2. de echtscheiding de echtscheiding



3. scheiding scheiding


Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
Het was voor iedereen duidelijk dat het huwelijk vroeg of laat op een scheiding zou uitdraaien.

4. Echtscheiding Echtscheiding


De Katholieke Kerk is tegen echtscheiding.

5. de scheiding



Niderlandzkie słowo "rozwód" (de scheiding) występuje w zestawach:

14/2 Trouwen, samenwonen en scheiden