słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

rywalizować po niderlandzku:

1. concurreren concurreren



2. opnemen tegen opnemen tegen



Niderlandzkie słowo "rywalizować" (opnemen tegen) występuje w zestawach:

werkwoorden met een prefix

3. strijden


Ooit zal er een tijd komen dat Esperanto, gemeenschappelijk bezit geworden van het hele mensdom, zijn karakter van een idee zal verliezen: dan zal het alleen maar een taal worden, men zal er niet meer om strijden, men zal er enkel nut blijven uit halen.

Niderlandzkie słowo "rywalizować" (strijden) występuje w zestawach:

Usłyszane 101

4. meedingen