1. aanwijzen
Niderlandzkie słowo "wskazać" (aanwijzen) występuje w zestawach:
czasowniki rozdzielnie złożonescheidbare werkwoordenczasowniki neregularnepierwszy tydzien 12. wijzen
Hij was zo vriendelijk om me de weg naar het postkantoor te wijzen.
Het was heel wijs van hem het smeergeld af te wijzen.
De student was zo vriendelijk mij de weg te wijzen.
Kunt u mij de weg naar het station wijzen?
Een domkop gooit een rotsblok in de put, die honderd wijzen er niet kunnen uithalen.
Hij was zo vriendelijk om mij de weg te wijzen.
Kan je me de weg wijzen?
Excuseert u mij, kunt u mij de weg naar het postkantoor wijzen?
3. aangeven
Kunt u mij het zout even aangeven?
Dorenda chanteert me; als ik haar mijn geheim vertel, gaat ze me niet aangeven bij de politie.