słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

wybaczać po niderlandzku:

1. excuseren excuseren


Ik moet mij bij u excuseren.
Waarom u excuseren voor iets dat ge niet eens gedaan hebt?

2. vergeven vergeven


Zal je hem ooit vergeven?
Dat hij komt, ik zal hem vergeven.
Wie te veel onverklaarbaars wil verklaren eindigt met onvergeeflijke dingen te vergeven.
Als je me nog eens bedriegt, zal ik je dat beslist niet vergeven.

Niderlandzkie słowo "wybaczać" (vergeven) występuje w zestawach:

500 czasowników po niderlandzku 151 - 200