słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

wzrok po niderlandzku:

1. zicht


Deze bomen nemen het zicht weg.
Een mistgordijn belemmerde ons zicht.
Het kindje vermaakte zicht met een kattenstaart.
Het zicht op de zee vanaf de bergtop is mooi.
Het meelijwekkend zicht deed ons wenen.
Ik herkende Mary bij het eerste zicht.
De dood is enkel een horizon; en een horizon is niets dan alleen maar de limiet van ons zicht.
Hebt ge een tafel met zicht op de oceaan?

2. het zicht