1. toeval
Het was puur toeval dat Mary en ik op dezelfde trein zaten.
Toeval bestaat niet!
We ontmoeten mensen niet bij toeval, ze kruisen ons pad voor een reden
Wat een toeval!
Ik heb bij toeval een oude vriend in Tokyo ontmoet.
Hij laat alles over aan het toeval.
Toen de bom ontplofte, was ik daar bij toeval.
De graantjes vielen bij toeval hier en daar.
2. het toeval
Niderlandzkie słowo "zbieg okoliczności" (het toeval) występuje w zestawach:
A1+_rzeczowniki (działy 6,7,8)