1. directeur
De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de leerlingen.
De directeur van het bedrijf, aan wie ik u deze vrijdag heb voorgesteld, wil u weer spreken.
Meneer Bush, directeur van onze school, is afgestudeerd aan Yale.
De directeur stelde een nieuw plan voor.
Hij handelde achter de rug van de directeur.