1. vet
Het oog van de meester maakt het paard vet.
Al hun koeien zijn vet.
2. dik
De vrouw is dik.
Ik zie er dik in deze jurk uit.
Het ijs is dik genoeg om er op te lopen.
Zijn stem is iel, hoewel hijzelf dik is.
Van dik hout zaagt men planken.
Normaal ben ik mager, maar nu ben ik dik.
Zou Koning Albert een geheime relatie hebben met Prinses Diana? Ik geloof van niet. Hij is te dik.
Op de vloer ligt een dik tapijt.
Ik ben zo dik.
Ik kan dat dik boek niet uitlezen in een week.
In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.
Vrouwelijke wiskundigen zijn niet dik gezaaid.
Mijn oom is mager, maar mijn tante is dik.
De muur is twee meter dik.
Hoe vet zou het zijn als Obama een mooi, dik afrokapsel zou laten staan?
Niderlandzkie słowo "fett" (dik) występuje w zestawach:
medicinska ord på svenska