słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

Pan po niderlandzku:

1. mijnheer mijnheer


Mijnheer, mag ik uw rijbewijs zien?
Een man genaamd mijnheer Itoh wil jou ontmoeten.
Mijnheer Smith is gekomen.
Mijnheer Parker probeerde met stokjes te eten.
Neen, u vergist zich, mijnheer: uw brood is minder vers dan het mijne.
Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.
Kent gij mijnheer Brown?
Mijnheer Smith heeft zich nog niet laten zien, hoewel hij beloofd heeft te komen.
Mijnheer Koizumi spreekt maar door en weet van geen ophouden.
Ik wens u een goede dag, mijnheer!
Wanneer verlaat mijnheer Suzuki Japan?
Mijnheer en mevrouw West zijn op huwelijksreis.
Daar is mijnheer James die naar men zegt de rijkste man van het dorp is.
Ik probeerde te bellen naar mijnheer Smith, maar de lijn was bezet.
Maar ge hebt volledig gelijk, mijnheer de eerste minister!

2. de meneer de meneer



Niderlandzkie słowo "Pan" (de meneer) występuje w zestawach:

Dutch 26.04.22

3. meneer meneer


Goedemorgen, meneer De Jong.
U mag nu gaan, meneer.
Hallo, meneer Smith.
Waarom ga je niet gewoon naar die meneer toe en vraag je het hem? Hij zal je heus niet opeten.
Hallo! Wat is het doel van uw bezoek, meneer?
Meneer Bush, directeur van onze school, is afgestudeerd aan Yale.
Ik heb geen idee, ik ben niet zo thuis in dat soort zaken. Dat kun je beter aan die meneer daar vragen.
Als het op snurken aankomt kan niemand meneer Snurk verslaan.
Meneer Wang komt uit China.
Meneer, u heeft uw aansteker op tafel laten liggen!
Meneer, uw gedrag getuigt van ongehoorde schaamteloosheid.
Eh, meneer... Wat op het bord staat, is geen exponentiële functie, maar een goniometrische...
Meneer Gorbatsjov, haal deze muur neer!
Het kantoor van meneer Popescu is op de tiende verdieping.
Een dokter onderzocht meneer Brown.

4. heer heer


De kamer van de heer Johnson was een grote kamer.
Hij is een heer.
In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.
De overleden heer Schmidt was geneesheer.
De eigenaar van dit huis is de heer Yamada.
Kent gij toevallig een heer met de naam Braun?
De heer Iuchi heeft niemand om hem te helpen.
Glimlachend begroette ze de heer Kato.
Mijn vader heeft dezelfde auto als de heer Kimura.
Een heer zonder goed is gelukkiger dan een rijke slaaf.

5. de mijnheer de mijnheer