słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

cóż po niderlandzku:

1. nou


Kom nou!
Wat lach je nou?
Nou, zei de verkoopster, en wenkte Dima haar te volgen naar de kassa, "dat is dan 3.000.000,99."
O jeetje... zuchtte Al Sayib. "Nou, hoeveel heb je nodig? Er staat iets van 10 mille op mijn offshore rekening te staan."
O, nou is het echt verwarrend...
Als jij nou zegt: "Ik hou van jou," dan zeg ik dat ook tegen jou.
Nou gewoon, thuis.
En wie waren nou die 25? vroeg Al-Sayib. "Vrienden van je?"
Heb ik me de hele week erop verheugd dat het donderdag zou gaan sneeuwen, nou is het donderdag, sneeuwt 't niet!
Nou, dan neem ik kip.
Potverdikkeme nog aan toe! Hoe vaak moet ik je nou nog zeggen dat je daarvan af moet blijven?
Waar slaat dat nou weer op? Ik toch niks verkeerd gedaan? Waarom loop je me dan uit te schelden?
Vandaag is de melkboer begraven. Er was veel volk, want op het dorp kende iedereen hem. "O, is er in Linschoten een melkboer?" "Nou nee, nu dus niet meer!"
Hoe kan ik nou gezien hebben wat je deed, als je achter me stond? Ik heb geen ogen in m'n achterhoofd!