słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

pierścień po niderlandzku:

1. ring ring


Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.
De ring was nergens te vinden.
Het is uit tussen ons. Geef me mijn ring terug!
Haar verloofde gaf haar een heel grote ring.

2. rinkelen rinkelen


Ik hoorde de telefoon rinkelen.