słownik polsko - niderlandzki

rodzina po niderlandzku:

1. het gezin

Niderlandzkie słowo "rodzina" (het gezin) występuje w zestawach:

Fiszka już trzecia w tym roku
Huis, straat en buurt
Slowka holenderski

2. de familie

Niderlandzkie słowo "rodzina" (de familie) występuje w zestawach:

3. gezin

In dit land is het gemiddeld aantal kinderen per gezin gedaald van 2 naar 1,5.

Ik heb een groot gezin.

Hij mist zijn gezin.

Ik wil met mijn gezin naar Australië gaan.

Mijn gezin bestaat uit vier personen.

Gelukkige gezinnen lijken alle op elkaar, ieder ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.

Het gezin at 's avonds samen.

Elke maandag waste mevrouw Evans alle kleren van het gezin in de zinken badkuip.

Je moet je gezin beschermen.

Er waren zes kinderen in het gezin Evans.

Kom je uit een muzikaal gezin?

Ik ben erg verwonderd, dat uw gezin een Japanse auto heeft.

Eten met een gezin in Peking, skilopen met een goede vriend in Polen, met een hartsvriendin in Belgrado wonen - dat zou ik zeker niet gedaan hebben zonder Esperanto.

Iedereen in zijn gezin is groot.

Het hele gezin woont daar in een klein vuil appartement.

Niderlandzkie słowo "rodzina" (gezin) występuje w zestawach:

słówka zo gezegd 1 i 2
Niuews van de week
Niderlandzki moduly

4. familie

Waar is zijn familie?

Is dit uw familie?

Iedereen moet zijn eigen familie beschermen.

Wees niet enkel een vlinder in je familie!

Sommigen denken dat de Britse koninklijke familie afstamt van koning David.

Ze heeft haar geld, haar familie en haar vrienden verloren.

Al mijn vrienden en familie zijn dood.

Mijn familie is niet heel groot.

Zijn hele familie werkt op een boerderij.

Toms beslissing om te trouwen verbaasde zijn familie.

Ik wens u en uw geëerde familie al het beste.

Zij is opgegroeid in een rijke familie.

Ik krijg heimwee als ik aan m'n familie denk.

Moeder staat vroeger op dan alle anderen van de familie.

Hij is familie van het zevende knoopsgat.

powiązane słowa

dziadek po niderlandzku
brat po niderlandzku
babcia po niderlandzku
siostra po niderlandzku
syn po niderlandzku
rodzice po niderlandzku
wujek po niderlandzku
ojciec po niderlandzku
matka po niderlandzku
córka po niderlandzku

inne słowa na literę "R"

rodzeństwo po niderlandzku
rodzic po niderlandzku
rodzice po niderlandzku
rok po niderlandzku
rola po niderlandzku
rolnik po niderlandzku