słownik polsko - niderlandzki

język polski - Nederlands, Vlaams

nogi po niderlandzku:

1. benen benen


Hij heeft lange benen.
Zijn benen zijn lang.
Ik heb altijd pijn aan mijn benen.
De armoede had hem geleerd op eigen benen te staan.
Mijn benen doen nog steeds pijn.
Hij lag daar met zijn benen samen gebonden.
Leugens hebben korte benen.
De kinderen wassen hun benen.

Niderlandzkie słowo "nogi" (benen) występuje w zestawach:

Lichaamsdelen - części ciała

2. poten poten


Een hond heeft vier poten.
Na alle moeite die we ervoor gedaan hebben om dat project op poten te zetten, kostte het ze maar een seconde het onderuit te halen bij de bijeenkomst.
De kat heeft graag vis, maar maakt niet graag zijn poten nat.

3. de poten de poten



4. de benen de benen



Niderlandzkie słowo "nogi" (de benen) występuje w zestawach:

Części ciała